logo 1
Contactgroep Auto- en Motorrijwiel Historie

Motorfietsen in het Nederlandse leger: enkele notities

door Ruud van Bijnen

Motorfietsen hebben een rol gespeeld bij diverse onderdelen van het Nederlandse leger. Bij mijn weten is er nog geen publicatie verschenen waarin de rol van de motorfiets (al dan niet met zijspan) in onze krijgsmacht uitvoerig is belicht. De geschiedenis van de motorfiets in het leger loopt behoorlijk parallel met die van de auto. Aanvankelijk een afwachtende houding bij de militaire autoriteiten, vervolgens proeven met voertuigen, dan de oprichting van een Vrijwillig Militair Motorrijder- Korps waarin de leden hun eigen motorfietsen mogen meebrengen en tenslotte de stap naar de aanschaf van motorfietsen door de krijgsmacht zelf. 
Hieronder volgt een beknopt overzicht van wat mij bekend is over de inzet van motorfietsen in onze krijgsmacht. Het gaat dan vooral over machines in gebruik bij het V.M.M.K., de regimenten Wielrijders, de Depôtafdeling en later Motordienst in Delft [ zie https://westervoort1940.nl/kmd_depot.html ], de Motordienst in Haarlem en de regimenten Huzaren-Motorrijder. Daarnaast zijn ook motorfietsen in gebruik geweest bij onder andere de Marechaussee. Hans van Dissel [1] geeft aan dat er vlak voor de oorlog zo'n 9000 motorfietsen aanwezig waren binnen onze krijgsmacht. Het zou interessant zijn als daar verder onderzoek naar werd gedaan, ik wil daar graag een steentje aan bijdragen.


Al vóór 1910 worden er, onder de bezielende leiding van Robt. R. Toe Laer, destijds voorzitter van de Nederlandsche Motorwielrijders Vereeniging, pogingen gedaan om de legerleiding warm te maken voor een korps van vrijwilligers die onder andere als motorordonnans het leger zouden kunnen versterken. Er is dan weinig interesse bij de beleidsmakers in de krijgsmacht; motorfietsen zijn misschien bruikbaar op de harde weg, maar in het veld zullen zij het glansrijk afleggen tegen de gebruikelijke koeriers te paard meent men. Verdere argumenten bij de legerleiding zijn dat de investeringen te hoog zullen gaan worden en dat motorfietsen niet betrouwbaar zullen blijken bij de zware dienst in het leger.

In februari 1913 wordt door het Departement van Oorlog een commissie ingesteld om het gebruik van rijwielen en gemotoriseerde voertuigen bij de krijgsmacht nader te onderzoeken. Uit het verslag van die commissie blijkt dat ons leger in 1912 nog vrijwel niet beschikte over eigen gemotoriseerde voertuigen. Enkele citaten: ”De motorrijwielen, welke volgens de organisatie in vredestijd bij de vier compagnieën wielrijders aanwezig moeten zijn (bij iedere compagnie één) werden in het jaar 1912 aangekocht. Ze zijn van Engels fabricaat, Merk Douglas; de Hollandse soorten voldeden niet. De aangeschafte motorrijwielen zijn nog te kort in gebruik om er een eindoordeel over te vellen; tot nu toe voldeden zij zeer goed. De motorrijwielen, welke vroeger meermalen bij oefeningen werden gebruikt, waren eigendom van miliciens, die daarvoor een vergoeding kregen van F 40,- per manoeuvre. Ons leger bezit slechts twee automobielen, welke zijn bestemd voor huishoudelijke diensten in de legerplaats bij Oldebroek. (…) Bij de manoeuvres worden automobielen gehuurd.”

In geval van dreigende oorlogstoestand kan worden overgegaan tot vordering van de benodigde motoren en auto’s; particulieren worden dan gedwongen hun voertuig (meestal tegen vergoeding) af te staan aan de overheid.

In diezelfde maand februari houdt de Nederlandsche Motorwielrijders Vereeniging een bijeenkomst in Utrecht om te komen tot een korps van vrijwillige militaire motorwielrijders. Tevens wordt een tentoonstelling gehouden van motorfietsen die zijn aangepast voor militair gebruik. Onze nationale motorfietsfabrikanten Simplex, Vulkaan en Eysink zijn ieder met drie motorfietsen aanwezig. FN, Douglas en Rover zijn ook vertegenwoordigd. Eysink toont onder meer een machine die is voorzien van een van het leger geleende mitrailleur.

Eysink
Vanaf dat moment lijkt er schot in de zaak te komen: het leger doet in maart proeven met de mitrailleur-Eysink die goed uitpakken en op 16 juni wordt door de krijgsmacht een “Militair Concours van Motorwielrijders” gehouden. Deze betrouwbaarheidsrit is bedoeld om de geschiktheid van motorfietsen aan te tonen voor het militaire bedrijf. De route gaat van Amersfoort naar Arnhem en terug, waarbij een flink deel van het parcours over bos-, heide en zandterrein van de Veluwe voert. De routeaanduiding is aangegeven op stafkaarten die de rijders onderweg moeten raadplegen. Op lastige plekken zoals trajecten met mul zand wordt gecontroleerd of rijders niet stilvallen en afwijkingen van de aangegeven route of snelheid worden ook bestraft met verliespunten. De organisatie heeft een primeur: bij een van de zwaarste stukken van het traject, een mul zandgedeelte bij Hoenderloo, worden de prestaties van de rijders gadegeslagen door een flinke groep hoogwaardigheidsbekleders en hoge officieren, waaronder Koningin Wilhelmina, haar echtgenoot en de Minister van Oorlog. Er starten in totaal 38 deelnemers waarvan er 32 binnen de tijd weer in Amersfoort arriveren. De beste prestatie wordt geleverd door August Eysink. Eind 1913 krijgt de Amersfoortse fabriek een eerste order voor het leveren van twintig motorfietsen aan het Departement van Oorlog. Een aantal van deze machines is voorzien van een 28 kilo wegende Oostenrijkse Schwarzlose mitrailleur, die met een speciale constructie boven het voorwiel gemonteerd is, andere zijn uitgerust als munitiedragers.

Voor zover mij bekend zijn deze mitrailleur-Eysinks merendeels bestemd voor de compagnieën Wielrijders die in de jaren 1909-1910 zijn geformeerd. In de jaren 1915 en 1916 worden nog eens tenminste veertig motorfietsen geleverd en in de jaren 1924 tot en met 1927 ruim tachtig. Dat betekent dat er bijna 150 Eysinks actief zijn geweest; veel van deze machines zijn gebruikt tot in de meidagen van 1940.

V.M.M.K.
Terug naar begin 1913: Toe Laer, inmiddels N.M.V voorzitter af, krijgt nu wel medewerking van de autoriteiten en zo wordt het Vrijwillig Militair Motorrijder-Korps opgericht, bekrachtigd bij Koninklijk Besluit van 3 juni 1913. Wikipedia geeft een en ander aan informatie over deze organisatie maar verklaart de afkorting als “Vrijwillig Militair Motorrijwiel Korps”. De reden van dit foutje is waarschijnlijk dat de schrijver de informatie voor een groot deel heeft gehaald uit het boekje van Han Harmsze, 75 Jaar Motorleven in Nederland, blz. 40-42. Harmsze maakt namelijk ook deze vergissing. Opmerkelijk is ook dat de schrijver van het eerste hoofdstuk van 100 Jaar KNMV, Een eeuw motorrijden in Nederland, er ook naast zit met “Vrijwillig Militair Motorwielrijders Korps”. Ook in kranten uit die tijd vinden we de afkorting vaak verkeerd uitgelegd. De correcte naam wordt duidelijk vermeld in de volledige tekst van het K.B., gepubliceerd in Het Motorrijwiel van 1 augustus 1913. Maar dit even terzijde.

De verbintenis die wordt gesloten geldt voor drie jaar. Als men lid van het V.M.M.K. wil worden moet men minimaal 18 jaar zijn, al lid zijn van de N.M.V. of een verklaring kunnen overleggen dat men door het bestuur van het V.M.M.K. als lid wordt voorgedragen. V.M.M.K’ers verplichten zich om in vredestijd minstens twee dienstoefeningen mee te maken van elk hoogstens tien dagen. Bij oorlog of oorlogsgevaar dienen ze, na oproeping, zich met hun motorrijwiel ter beschikking van de legerleiding te stellen om de opgedragen diensten uit te voeren. Het korps zal uit maximaal 120 leden bestaan, een aantal dat al snel bereikt wordt want de animo is groot. De bevelen van de bevelvoerende officieren dienen onverwijld opgevolgd te worden. V.M.M.K’ers krijgen in principe de rang van vaandrig en in vredestijd een dagvergoeding van vijf gulden. Benzine, olie en carbid worden van rijkswege verstrekt en schade die de motor in diensttijd heeft opgelopen wordt “naar billijkheid” vergoed. Verder wordt een jaarlijkse vergoeding van honderd gulden verstrekt. In tijden van oorlog of oorlogsgevaar, als men in volledige dienst komt, wordt maandelijks een som van 150 gulden uitgekeerd. Uiteraard komt er een speciaal V.M.M.K.-uniform, waarvan we in een van de afbeeldingen de beschrijving zien. De platte pet is voor ons land een modern militair hoofddeksel en is pas in 1912 ingevoerd. Gebruikelijke hoofddeksels in onze krijgsmacht zijn sjako’s of kepi’s. Ook het grijsgroen laken als uniformstof is nieuw, standaard kledingkleur is dan nog donkerblauw voor veel militairen. V.M.M.K. leden zien er keurig uit in hun uniform en poseren er graag in; prettige bijkomstigheid is dat het hen is toegestaan het uniform ook buiten diensttijd te dragen. Vandaar dat we op foto’s van betrouwbaarheidsritten uit de jaren rond 1914 regelmatig deelnemers in V.M.M.K.-uniform zien.

De legerautoriteiten zijn nu overtuigd van het nut van motorrijwielen, maar er worden wel duidelijke eisen aan de machines en hun uitrusting gesteld. De motor moet minstens 250 cc inhoud bezitten, minstens twee versnellingen plus vrijloop met inschakeling hebben en minimaal 60 km p/u kunnen rijden. Magneetontsteking is verplicht en de machine mag niet ouder zijn dan vijf jaar. Het leger verstrekt een revolver plus toebehoren, een veldkijker met tas en riem en een kompas. Voor rekening man komen een goed lichtgevende lantaarn, een reserve binnenband en een tas met volledig stel gereedschap. Ook moet de motor voorzien zijn van een hoorn, een bagagedrager en een kaartentrommel van minimaal 28x12x4 cm.

Er is nog iets verplicht, maar dat heb ik nog op geen enkele V.M.M.K.-foto gezien voor zover ik me herinner: aan beide zijden van de benzinetank moet een onderscheidingsteken met doorsnee van 70 mm worden aangebracht dat bestaat uit drie in elkaar lopende cirkels rood-wit-blauw omlijnd met gouden bies en voorzien van 10 mm grote letters V.M.M.K.

In de loop van 1914 breekt bij de legerleiding het besef door dat het toch beter is de opleiding en inzet van ordonnansen in eigen hand te houden en zo komt er vanaf 1915 in Delft bij de Depôtafdeling van de Autotreindienst een opleiding voor militaire motorrijders. Op 28 augustus 1916 wordt het V.M.M.K. opgeheven en de dan nog in functie zijnde leden gaan over naar de depôtafdeling in Delft of naar de vrijwillige Landstorm. Als dank voor de inzet van de vereniging voor het oprichten en in stand houden van het V.M.M.K. krijgt de N.M.V. het predicaat “Koninklijke”.

Ordonnans
Voor ordonnansdiensten worden in 1915 vijftig Douglas-motorrijwielen aangeschaft die gestationeerd worden in Delft bij de Depôtafdeling van de Autotreindienst. In 1916 komen daar zware 1000 cc Amerikaanse Excelsiors bij, hiervan worden aantallen genoemd van 50 of 65 stuks. Waarschijnlijk worden ook machines van andere merken aangeschaft, maar dan in kleinere series.

Er zijn foto's bekend uit de periode van W. O. I waarop van militaire kentekens voorziene BSA en Harley-Davidson-motoren zijn afgebeeld. Over de periode van na de Eerste Wereldoorlog tot aan 1937 is weinig tot niets bekend wat betreft inzet van motorfietsen in het leger. In dat jaar wordt een mij onbekend aantal Harley-Davidsons aangeschaft voor gebruik door ordonnansen en krijgen de regimenten Wielrijders moderne 600 cc en 750 cc BMW's en BSA V-twins, onder andere uitgerust met een zijspan waarop een mortier is gemonteerd [3]. In 1938/1939 worden twee regimenten Huzaren-Motorrijder (inderdaad, zonder -s) geformeerd, die worden voorzien van forse aantallen BMW en BSA-machines [4]. Over aantallen bestelde en geleverde machines doen verschillende cijfers de ronde. Eindelijk hebben onze militairen nu de beschikking over up-to-date materiaal. Extra schrijnend is het dan als ze honderden vaak splinternieuwe machines uit handen van de vijand willen houden en deze motorfietsen na de capitulatie in brand worden gestoken op het Malieveld in Den Haag.

cb-22-4-afb-1aAfbeelding 1 (klik op de foto voor een grotere versie): Op deze groepsfoto is waarschijnlijk een substantieel deel van de vijftig aangeschafte 2 3/4pk (350 cc) Douglas-machines verzameld: ik tel er ongeveer 25. Links en rechts van de Douglasjes een zestal l000cc V-twin Amerikaanse Excelsiors, waarvan drie met zijspan. De motorfiets met het lege zijspan die voor de rij automobielen staat, is een Harley-Davidson. Het determineren van de auto's laat ik graag aan de lezers over!

Misschien zijn er lezers die meer kunnen vertellen over de uniformen en rangen: ik zie veel militairen met kepi, enkele met 'platte pet en enkele met een muts. De meeste uniformen lijken dezelfde kleur te hebben (hoewel bij de lichtere uniformen ook enkele kleurschakeringen lijken voor te komen), maar de militair rechtsvoor valt op met een donker (blauw of zwart?) uniform. Ook bij de platte petten lijkt er onderscheid te zijn, de militair middenvoor heeft bijvoorbeeld een donkere band op de pet en donker gekleurde epauletten.

Op minstens twee motorfietsen meen ik het nummer H-8385 te kunnen lezen, dit nummer is in 1915 uitgegeven aan de commandant van de Depôtafdeling van de Autotreindienst te Delft. Het lijkt erop dat aanvankelijk erg veel voertuigen met hetzelfde provinciale nummer werden uitgerust, want bovengenoemd nummer was een 'eenling' en vroegere nummers op naam van de Depôtafdeling heb ik niet kunnen vinden.

cb-22-4-afb-2aAfbeelding 2 (klik voor een vergroting): Als groot liefhebber van historisch motorfiets-fotomateriaal heb ik foto's van militairen op of naast motorfietsen altijd interessant gevonden. Is de motorfiets een particuliere machine of een legermotor? Van welk type en bouwjaar is de motor, is hij anders dan een burgeruitvoering? Bij welk onderdeel diende de betreffende persoon, wat was zijn rang en functie, waar was zijn onderdeel gelegerd? Mijn kennis van legeronderdeel, rang, uniform etc. schiet nog erg tekort, dus vaak kom ik niet verder dan het determineren van de motorfiets, het provinciale nummer geeft gelukkig vaak uitsluitsel over het legeronderdeel waar de machine bij hoorde. Pas in de mobilisatietijd van de volgende wereldoorlog werden legervoertuigen voorzien van een ander kentekensysteem.

Op bovenstaande foto zien we een Harley-Davidson van begin 1919. De motor is in burgeruitvoering met biezen. Er is wel een legerkenteken op de tank geschilderd, het zou een rood-wit-blauwe vlag kunnen zijn met daarop een voor mij niet leesbare tekst. Het nummer H-10104 is voorjaar 1917 uitgegeven aan de commandant van de Depôtafdeling van de Motordienst te Delft. Dit nummer was het laatste uit een serie van maar liefst 400 opeenvolgende nummers (H-9705 t/m H-10104) die aan de Depôtafdeling werden toegewezen. De heren zijn zich zo te zien lekker aan het uitleven met een ingrijpende reparatie van het motorblok. Let ook op de reclameplaten op de achtergrond. Wie herkent het merk van de afgebeelde auto? (collectie Arie Vermeulen/Ton de Vries)

Noten:

1. Hans van Dissel publiceerde in The Classic Motorcycle van januari 1988 een artikel over de inzet van BSA-motorfietsen m het Nederlandse leger

2. Over Eysink-motoren in dienst van het leger heeft Wim Marijnis m Motor van 2 maart 1984 een uitgebreid artikel geschreven. Vincent van der Vinne geeft ook veel informatie in zijn boek Eysink, van fiets tot motorfiets (Bataafsche Leeuw, Amsterdam, 2001).

3. Ondergetekende heeft m het clubblad van de Veteraan Motoren Club, uitgave december 1994, een artikel gepubliceerd over het museum Militaire Wielrijders dat destijds gevestigd was in de Isabellakazerne in Vught. Inmiddels is dit museum opgenomen in de collectie van het Infanteriemuseum in Harskamp.

4. Over de rol die de regimenten Huzaren-Motorrijder vlak voor en in de oorlog hebben gespeeld, zijn verschillende publicaties verschenen van de hand van J.A. Bom. Enige grepen uit de geschiedenis van het Ie en 2e Regiment Huzaren-Motorrijder (Armamentaria 32, Legermuseum, 1997/1998) en De Regimenten Huzaren Motorrijder 1938 - 1940 (Stichting Museum Nederlandse Cavalerie, Amersfoort, 2000).